top of page
Openingsconcert nr 4  3-4-2025.jpg

Openingsconcert

donderdag 3 april
20.00 uur
Van Houtenkerk

CMW_logo_roodgeen kop cello 217x463.png

terugblik

Passe-partout: €150,- voor alle concerten (ook voor Vrienden)

€27,50  Vrienden €25,- Jeugd €8,50

Onder voorbehoud van wijzigingen.

Programma

1. Aleksandr Borodin

Strijkkwartet nr.2

 

2. Claude Debussy

'Et la lune descend sur le temple qui fut'

Piano solo

3. Rebecca Clarke

'Morpheus'

Altviool en piano

4. Franz Schubert

'Nachtstück' op.36

Zang en piano

'Gretchen am Spinnrade' D118

Pauze

5. Ivan Moseley

‘Ik zocht des nachts’ Strijkkwartet, piano en speaker Nederlandse première

6. Gustav Mahler

Pianokwartet in a klein

 

7. Ottorino Respighi

'Il Tramonto'

Zang en strijkkwartet

Openingsconcert nr 6 3-4-2025.jpg
Openingsconcert nr 5 3-4-2025.jpg
Openingsconcert nr 2 3-4-2025.jpg
Openingsconcert nr 3 3-4-2025.jpg
Openingsconcert 3-4-2025 22.00 uur.jpg

Toelichting bij dit concert:

Aleksandr Borodin, Strijkkwartet nr.2 Allegro moderato Scherzo - Allegro Notturno - Andante Andante - Vivace Aleksandr Borodin (1833-1887) noemde zichzelf “een zondagscomponist”: Hij had een druk leven als arts, en als hoogleraar/onderzoeker scheikunde. In zijn schaarse vrije tijd componeerde hij, en speelde als cellist samen met vrienden kamermuziek. Hij heeft niet veel geschreven, maar wel een aantal beroemde en geliefde werken, zoals o.a. de opera “Prins Igor”, en orkest- en kamemuziekwerken. Zijn tweede strijkkwartet schreef hij tijdens een zomervakantie, en droeg het op aan zijn vrouw Ekaterina, ter ere van hun 20-jarige huwelijk. De populariteit van dit kwartet is ongetwijfeld te danken aan de warme lyriek die door alle delen heen klinkt. Het kwartet is eigenlijk één lange, welluidende liefdesverklaring, Borodin sprak immers zelf over zijn romantische ideeën bij elk van de delen: Het eerste deel ging voor hem over een nachtelijk rendez-vous, in het tweede deel klinkt een wals tijdens een vrolijke avond in een park bij St. Petersburg, het derde deel was als een liefdesduet, en het vierde deel verklankte een zonsopgang. In het eerste deel opent de cello met een lyrisch eerste thema, en van hieruit ontwikkelt zich een gesprek tussen de vier instrumenten, waarbij door het hele deel heen de cello en de eerste viool de boventoon blijven voeren, ook in het wat energiekere tweede thema en de doorwerking. In het volgende, luchtig dansende Scherzo klinkt als tweede thema een zwierige wals. Hoogtepunt van dit kwartet is het derde deel, het “liefdesduet”: de cello begint een meeslepende melodie, daarna neemt de eerste viool die in een veel hoger register over. De andere twee instrumenten spelen hieronder een repeterend ritmisch motief. Dan komt in een wat sneller tempo het tweede thema (appassionato e resoluto); dit doet enigszins Oosters aan met zijn dansende triller-versieringen. Maar tot het eind toe blijven de gloedvolle eerste melodie, of elementen daaruit, de hoofdrol houden, en daarmee ontwikkelt zich een kanonisch spel tussen alle vier instrumenten. Het vierde deel opent met een langzame inleiding (andante), een vraag- en antwoordspel tussen de twee hoogste en de twee laagste instrumenten. Dan volgt een kwikzilverig vivace, waarin een volksmelodie hoorbaar is. Deze afwisseling andante - vivace komt een aantal keren terug, met plotselinge rustpunten daartussen. Na een briljante climax eindigt het stuk vrij abrupt met vier nadrukkelijke akkoorden. Melodieën uit dit kwartet zijn door Robert Wright en George Forrest overgenomen voor songs in de musical Kismet (1953): het walsthema uit het Scherzo is gebruikt voor de song Baubles, Bangles and Beads , en het derde deel, de Notturno, klinkt in de song, And This Is My Beloved. Claude Debussy, ‘Et la lune descend sur le temple qui fut’ voor solo piano Claude Achille Debussy (1862-1918) was geïnteresseerd in vernieuwing: vernieuwing in de schilderkunst, in de literatuur van zijn tijd, en ook vernieuwing in zijn eigen werk. Hij zocht steeds naar nieuwe klankkleuren, nieuwe klankeffecten. Ook al hield hij er niet van om in een categorie geplaatst te worden, het is onvermijdelijk dat hij door tijdgenoten geassocieerd werd met de nieuwe beweging van het impressionisme in de schilderkunst. Uit veel van de titels van zijn werken blijkt wel zijn zoeken naar manieren om klanklandschappen te creëren, schilderijen in toon te maken. Dit geldt zeker voor de drie bundels “Images” die hij tussen 1901 en 1907 componeerde: Eén set van drie orkeststukken, en twee sets van elk drie pianocomposities. ‘Et la lune descend sur le temple qui fut’ (En de maan schijnt op wat ooit de tempel was) is het tweede nummer van Images II. Debussy droeg het op op aan zijn vriend, de sinoloog Louis Laloy. In dit meditatieve stuk ontvouwt zich in alle rust een landschap met de door zacht maanlicht beschenen ruïne van een Oosterse tempel. Met de wisselende harmonieën en het niet vaststaande ritme wordt gaandeweg het idee van een improvisatie gesuggereerd. Ook is af en toe de klank van een gamelan-gong te horen. Tijdens de Wereldtentoonstelling van 1898 in Parijs was Debussy onder de indruk geraakt van de gamelanmuziek die hij in het village Javanais had leren kennen. De gamelan komt in wel meer stukken van deze bundel Images voor (en ook in o.a. het stuk Pagodes uit 1903). Rebecca Clarke, ‘Morpheus’ voor altviool en piano Rebecca Helferich Clarke (1886-1979) was een Engelse violist en componist. Als virtuoos en veel gevraagd altviolist trad ze op samen met beroemdheden als Pablo Casals, Arthur Rubinstein, Jascha Heifetz, George Szell, en vele anderen. Ook was ze één van de eerste vrouwelijke orkestmusici in Londen. Haar moeder was een Duitse, haar vader een Amerikaan. Vaak bracht ze tijd in Amerika door, en woonde daar permanent vanaf de tweede Wereldoorlog. Ze heeft een kleine 100 werken gecomponeerd; haar composities werden algemeen hoog gewaardeerd, vooral sinds ze in 1919 met haar altvioolsonate bijna een eerste plaats in een door Elizabeth Sprague Coolidge gesponsorde compositiewedstrijd won. Toch werd haar werk na haar dood lange tijd vergeten, en pas weer herontdekt in de jaren ’70 van de 20ste eeuw. Sinds de oprichting van de Rebecca Clarke Society in 2000 wordt steeds meer werk van haar gepubliceerd en uitgevoerd. In 1918 bracht Clarke zelf als altviolist de première van haar compositie Morpheus ten gehore in de Carnegie Hall in New York. Omdat vrouwelijke componisten niet algemeen geaccepteerd waren, had zij Morpheus gepubliceerd onder het pseudoniem “Anthony Trent”. Critici waren unaniem lovend over dit werk van componist “Trent”, terwijl ze een andere compositie die Rebecca Clarke tegelijkertijd onder haar eigen naam ten gehore bracht afkraakten. Morpheus, zoon van Hypnos, god van de slaap, is de Griekse god van de dromen. Dit sensuele stuk is een evocatie van het dromenrijk. Clarke weet precies hoe ze alle registers van zowel de altviool als de piano hiervoor kan benutten in een perfecte combinatie van dromerigheid en intensiteit. Er zijn momenten van heftigheid en virtuositeit, afgewisseld met verstilde rustpunten. Aan het eind sterven beide instrumenten weg naar absolute stilte. Clarke’s muziek is impressionistisch van karakter; ze was een bewonderaar van de muziek van Debussy. Franz Schubert, ‘Nachtstück’ op.36 voor zang en piano ‘Gretchen am Spinnrade’ D118 Franz Schubert (1797-1828) heeft heel wat gedichten van zijn goede vriend Johann Mayrhofer op muziek gezet. Mayrhofer was chronisch depressief, en pleegde kort na Schubert’s dood zelfmoord. Zijn neiging tot sombere gedachten komt vol tot uiting in het lied Nachtstück, waarin een oude minstreel in een bewolkte nacht met zijn harp de natuur inloopt en de nacht toezingt met de wens om in te slapen - voorgoed. De natuur gunt hem de slaap van de dood. In de piano wordt de tekst ondersteund: als het over een oude man gaat die komt aanlopen, hoor je stappen; als de oude man onder begeleiding van zijn harp de nacht toezingt hoor je in de arpeggio’s van de piano harpspel; wanneer de ruisende bomen, het zwenkende gras, en de vogels antwoorden, klinken opgewekte triolenfiguren in de piano. Bij de laatste regels van de tekst speelt de piano een reeks harmonische wisselingen, en eindigt met een rustig majeur akkoord. Wenn über Berge sich der Nebel breitet und Luna mit Gewölken kämpft, so nimmt der Alte seine Harfe, und schreitet und singt waldeinwärts und gedämpft: „Du heilge Nacht: bald ist’s vollbracht, bald schlaf ich inn, den langen Schlummer, der mich erlöst von allem Kummer.“ Die grünen Bäume rauschen dann: „Schlaf süss, du guter, alter Mann“; die Gräser lispeln wankend fort: „Wir decken seinen Ruheort“; und mancher liebe Vogel ruft: „O lass ihn ruhn in Rasengruft!“ Der Alte horcht, der Alte schweigt, der Tod hat sich zu ihm geneigt. ‘Gretchen am Spinnrade’ D118 Schubert had grote bewondering voor de poëzie van Goethe, en heeft zich daar gedurende zijn hele korte leven door laten inspireren. Van de ruim 600 liederen die hij heeft gecomponeerd, zijn er ongeveer 70 op gedichten van Goethe. Het vrij hardnekkige verhaal gaat, dat Goethe geen waardering had voor de manier waarop Schubert gedichten van hem op muziek zette. Dat verhaal is gebaseerd op de omstandigheid dat Goethe (tot teleurstellig van Schubert en zijn vrienden) niet reageerde op aan hem toegestuurde liederen. Maar in recent onderzoek van Goethe’s persoonlijke correspondentie en dagboeken wijst niets erop dat de dichter afwijzend zou zijn geweest of “niet muzikaal genoeg” om Schuberts werk te waarderen. Waarschijnlijker is dat hij domweg zoveel te corresponderen had dat hij de tijd niet had om op alles wat hem werd toegestuurd te antwoorden. Schubert’s eerste meesterwerk op poëzie van Goethe was “Gretchen am Spinnrade”. Hij componeerde dit lied toen hij 17 jaar oud was. Hij had Goethe’s Faust gelezen en koos de scène waarin Gretchen thuis, alleen in haar kamer zittend aan het spinnewiel, zich overweldigd voelt door haar nieuwe liefde. Meteen al in dit vroege lied geeft Schubert de piano een rol niet als begeleider, maar als betekenisvolle partner naast de zanger. In de pianobegeleiding zijn het draaiende spinnewiel en alle wisselende gemoedsstemmingen van Gretchen hoorbaar. Halverwege het lied stopt plotseling het spinnewiel, wanneer Gretchen uitroept Und ach sein Kuß! Als Gretchen dan haar rust weer hervindt, komt het spinnewiel weer op gang. Meine Ruh' ist hin, mein Herz ist schwer; ich finde sie nimmer und nimmermehr. Wo ich ihn nicht hab' ist mir das Grab, die ganze Welt ist mir vergällt. Mein armer Kopf ist mir verrückt, mein armer Sinn ist mir zerstückt. Meine Ruh' ist hin, mein Herz ist schwer; ich finde sie nimmer und nimmermehr. Nach ihm nur schau' ich zum Fenster hinaus, nach ihm nur geh' ich aus dem Haus. Sein hoher Gang, sein' edle Gestalt, seines Mundes Lächeln, seiner Augen Gewalt, Und seiner Rede Zauberfluß, sein Händedruck, und ach sein Kuß! Meine Ruh' ist hin, mein Herz ist schwer; ich finde sie nimmer und nimmermehr. Mein Busen drängt sich nach ihm hin. Ach dürft ich fassen und halten ihn! Und küssen ihn so wie ich wollt', an seinen Küssen vergehen sollt'! PAUZE Ivan Moseley, ‘Ik zocht des nachts’ voor strijkkwartet, piano en spreker; Nederlandse première Ivan Mosely was eerst neuroradioloog; hij volgde privé compositielessen bij Hans Heimler. Na zijn medische carrière – 40 jaar later – studeerde hij compositie bij Anthony Gilbert op het Royal Northern College of Music, in dezelfde tijd als de oprichters van het Navarra Quartet, met wie hij goede vrienden werd. Zijn composities werden uitgevoerd in Engeland, Nederland en de Verenigde Staten, inclusief radio-opnames in Duitsland en Mexico, en op BBC Radio 3 en Radio Suffolk. Zijn meest recente première was in juni 2021, de uitvoering van Fourscore, door het Elias String Quartet in Wigmore Hall. Noot van Ivan Mosely zelf, bij het werk dat vandaag zijn première beleeft: “One of the recurrent areas of concern in today’s British society—and more widely, as recent court proceedings in France made clear—is the regrettable treatment of women by men, individually or in general, strangers or close relatives. Thousands of years ago, the author of the Song of Solomon painted this word-portrait of a woman seeking happiness but abandoned by the man with whom she was madly in love and mistreated by the city’s officials. These problems are clearly timeless, and I therefore omitted some of the text placing the unfortunate women in a specific time and era; the mood is agonised from the outset, and unresolved."  De gesproken tekst in deze compositie bestaat uit enkele delen van het bijbelse Hooglied. Boven de partituur staat : For Marije and Simone. Onderaan de eerste pagina staat de volgende aanwijzing van de componist: The text, from the King James Authorised Version of the Song of Solomon, chapters 3 and 5, is to be spoken, unpitched, as naturally as possible, so that expression is more important than strict adherence to the notated rhythm. De tekst: Ik zocht des nachts op mijn leger Hem, Dien mijn ziel liefheeft. Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet. Ik zal nu opstaan, en in de stad omgaan, in de wijken en in de straten; ik zal Hem zoeken, Dien mijn ziel liefheeft. Ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet. De wachters, die in de stad omgingen, vonden mij; ik zeide: Hebt gij Dien gezien, Dien mijn ziel lief heeft? Toen ik een weinigje van hen weggegaan was, vond ik Hem, Dien mijn ziel liefheeft; ik hield Hem vast, en liet Hem niet gaan, totdat ik Hem in mijner moeders huis gebracht had, en in de binnenste kamer van degene, die mij gebaard heeft. Ik sliep, maar mijn hart waakte, de stem mijns Liefsten, Die klopte, was: Doe mij open, mijn zuster, Mijn vriendin, Mijn duive, Mijn volmaakte! want Mijn hoofd is vervuld met dauw, Mijn haarlokken met nachtdruppen. Mijn Liefste trok Zijn hand van het gat der deur; en mijn ingewand werd ontroerd om Zijnentwil. Ik stond op, om mijn Liefste open te doen; en mijn handen dropen mirre, en mijn vingers van vloeiende mirre, op de handvaten des slots. Ik deed mijn Liefste open, maar mijn Liefste was geweken; Hij was doorgegaan; mijn ziel ging uit vanwege Zijn spreken; ik zocht Hem, maar ik vond Hem niet, ik riep Hem, doch Hij antwoordde mij niet. De wachters, die in de stad omgingen, vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden mij; de wachters op de muren namen mijn sluier van mij. Ik bezweer u! indien gij mijn Liefste vindt, wat zult gij Hem aanzeggen? Dat ik krank ben van liefde. Gustav Mahler, Pianokwartet in a klein Gustav Mahler (1860-1911) wordt vooral geassocieerd met grote symfonieën en met vocale muziek. Maar hij begon een opleiding als pianist, en gaf toen hij 10 jaar was zijn eerste concert. Tijdens zijn opleiding aan het conservatorium in Wenen stapte hij af van het idee om concertpianist te worden, legde zich toe op compositiestudie, en begon met het componeren van kamermuziek. Die heel vroege werken zijn verloren gegaan, op dit pianokwartet na. Mahler was 15 jaar toen hij dit eerste deel van een pianokwartet schreef, met waarschijnlijk de bedoeling dat het een meerdelig werk zou worden (er is nog een stuk van een tweede deel bewaard). Dit eerste deel werd in 1876 uitgevoerd met de jonge componist zelf aan de piano. Daarna is het in de vergetelheid geraakt. Gelukkig is het manuscript niet verloren gegaan, dankzij zijn weduwe Alma Mahler, die het in een map met opschrift “vroege composities” bewaard had. Het werd pas een kleine eeuw na het ontstaan gepubliceerd en uitgevoerd. Luisterend naar dit kwartet verbaast het je dat dit door een vijftienjarige gecomponeerd is. Een eerste thema wordt rustig ingeleid door de piano, dan voegen de strijkers zich daarbij (“Nicht zu schnell”, is de aanwijzing). De intensiteit loopt op, en dan staat er ook “sehr leidenschaftlich” (zeer hartstochtelijk) in de partituur. Een tweede thema dient zich aan, meer gedecideerd) (“entschlossen”). In de doorwerking worden beide thema’s verwerkt, de muziek zwelt aan, haast ondenkbaar dat het maar vier instrumenten zijn die spelen. Hier hoor je al de latere Mahler van de grote symfonieën. Verrassend is, vlak voor het slot, de korte, gepassioneerde cadens voor de viool, in alle vrijheid te spelen (“ungemein rubato und leidenschaftlich”). Dan sterft de muziek weg, en eindigt in twee korte akkoorden, pizzicato voor de strijkers, en even kort in de piano. Ottorino Respighi, ‘Il Tramonto’ voor zang en strijkkwartet Ottorino Respighi (1879-1936), studeerde viool en compositie in zijn geboorteplaats Bologna. Toen hij 21 jaar was reisde hij naar St. Petersburg voor compositielessen bij Nikolai Rimski-Korsakov. Ook studeerde hij in Berlijn bij Max Bruch. In 1913 werd hij benoemd tot leraar compositie in Rome, aan het Conservatorio di Santa Cecilia. Respighi heeft belangrijk bijgedragen aan een opleving van de instrumentale muziek, een kunstvorm die in Italië in die tijd wat achterop was geraakt. Zijn orkestwerken Fontane di Roma, Pini di Roma en Feste Romane werden wereldberoemd, ook dankzij dirigent Arturo Toscanini. Het gedicht Il Tramonto (De Zonsondergang) is de Italiaanse vertaling van The Sunset van P.B. Shelley. Respighi hield veel van Shelley’s poëzie, die hij vooral kende in de Italiaanse vertalingen van Roberto Ascoli. Shelley schreef het sombere The Sunset in 1816, in een periode dat hij zijn dood voelde naderen, en zich zorgen maakte over zijn jonge tweede vrouw Mary, die alleen zou achterblijven na zijn dood. (Hij had een zwakke gezondheid en stierf in 1822, op 30jarige leeftijd, in een storm op zee). Het gedicht beschrijft een jong verliefd stel, dat bij zonsondergang samen door een bos dwaalt; de jongeman wil graag met zijn geliefde samen een zonsopgang beleven, en zo brengen ze in het bos de nacht door. Maar bij zonsopgang vindt de jonge vrouw haar lief dood in haar armen; eenzaam leeft ze verder in rouw. Respighi laat het verhaal de muzikale vorm bepalen, en doet dat met verfijnde dramatische effecten. Zijn subtiele toonzetting voor mezzo-sopraan en strijkkwartet verraadt ook zijn grote kennis van het strijkkwartet: hij speelde jarenlang als violist in een strijkkwartet. Ook al volgt hij met zijn muziek de inhoud van het gedicht haast programmatisch, toch is de muziek op zich zo overweldigend mooi dat het aan luisterplezier zou afdoen om de tekst woord voor woord mee te lezen. In het heftige begin spelen de strijkers chromatisch neerdalende motieven die eindigen met een cello-solo. Dan zet de zangstem een soort recitatief in. Een meer geanimeerd klinkende passage volgt, waarin over het verliefde jonge paar dat door een bos loopt wordt gezongen. Onder de tekst die de natuur in het bos beschrijft is de muziek lyrisch en vloeiend. De maan komt op: (E il giovine sussura: "Non è strano? Io mai non vidi il sorgere del sole, o Isabella. Domani a contemplarlo verremo insieme.": En de jongen fluisterde: Is het niet vreemd dat ik nog nooit de zon heb zien opkomen? O Isabella, morgen zullen we komen om die samen te zien”). Opvallend is de nadruk in de muziek op het woordje “sole” (zon). Een zacht ruisend tussenspel van het kwartet luidt de nacht in, waarin het paar zich in liefde verenigt. Dan komt het dramatische moment, in de zang zowel als in de begeleiding, waarop de vrouw ontwaakt en merkt dat haar geliefde dood in haar armen ligt. Het strijkkwartet geeft geaccentueerde akkoorden daarbij. Neergaande lijnen in de zang weerspiegelen haar verder leven in rouw. Het strijkkwartet begeleidt de slotzinnen met tedere melodieën. Tenslotte wordt verteld hoe de vrouw, als ze zelf gaat sterven zegt: oh! che il mio epitaffio, che il tuo sia: Pace!"Questo dalle sue labbra l'unico lamento (“O, dat, net als het jouwe, mijn grafschrift mag zijn: Vrede!’ Dit was de enige rouwklacht die van haar lippen kwam.). Het woord “pace” (vrede) krijgt in de zang brede nadruk.

bottom of page